INTERVIEW MET MR. BART VERBELEN: Op weg naar een nieuw Strafwetboek, van oplapwerk naar accurater strafrecht?

14 juli 2020

Wanneer kan het Strafwetboek in België met pensioen? Het huidige Strafwetboek en Wetboek van Strafvordering dateren van 1867 en zijn dus dringend toe aan een grondige make-over. Welke stappen zijn hiervoor al gezet? En welke valkuilen liggen er op het pad om deze hervorming succesvol af te ronden? We vroegen tekst en uitleg aan Mr Bart Verbelen, Advocaat bij Desdalex.

Kunt u eerst kort toelichten welk thema u presenteert tijdens de Rechtsdag Strafrecht van Confocus?

Bart Verbelen: “Tijdens de Rechtsdag Strafrecht focus ik op het nieuwe artikel 5 van het Strafwetboek, waarbij de wet van 11 juli 2018 tot wijziging van het Strafwetboek en de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering een aangepast regime van strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersoon invoert. In mijn presentatie maak ik een grondige analyse van de wijzigingen in de wetgeving, bespreek ik de voorbereidende werkzaamheden en vergelijk ik relevante rechtspraak uit het verleden met nieuwe vonnissen en arresten. Ik kijk er alvast naar uit om de deelnemers praktijkgerichte informatie mee te geven en met hen in discussie te gaan over hete hangijzers wat deze thematiek betreft.”

Hoe kadert u de totstandkoming en belangrijkste wijzigingen van het te hervormen strafrecht in ons land?

BV: “Het huidige Strafwetboek en Wetboek van Strafvordering zijn allebei ruim 150 jaar oud – ze dateren van 1867 – en op Napoleontische leest geschoeid. Het is dan ook evident dat de inhoud van deze wetboeken compleet achterhaald en onleesbaar geworden is en dringend nood heeft aan een modernere, eenvoudigere en accuratere invulling. Door het vele oplapwerk van de afgelopen jaren is de coherentie totaal zoek en komt de rechtszekerheid op de helling te staan. Ex-minister van Justitie Koen Geens gaf eind oktober 2015 de opdracht aan een Commissie om een oriëntatienota uit te werken als voorbereiding – inclusief voorstel – voor de hervorming van het Strafwetboek. De commissieleden namen de uitgangspunten, doelstellingen en straffen van het strafrecht grondig onder de loep. De minister legde het nieuwe strafwetboek bij wetsvoorstel neer. Boek I werd door de Ministerraad goedgekeurd in januari 2016. In dit deel vindt men een heldere opdeling van de strafrechtelijke principes en strafniveaus. Boek II van het Strafwetboek werd in juli 2018 door de Ministerraad goedgekeurd. Dit deel bevat een overzicht van misdrijven en concrete strafniveaus.

Op een bepaald moment wou de minister via de Potpourriwetten enkele radicale ‘quick win’-wijzigingen aanbrengen, zoals de bijna-afschaffing van het Hof van Assisen of de invoering van nieuwe straffen. Die reparaties werden echter teruggeschroefd door het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie. Daarnaast heeft de wetgever de laatste jaren een aantal nieuwe straffen ingevoerd. Ik denk hierbij aan de autonome probatiestraf (waarbij een rechter ervoor kan kiezen om in plaats van een politiestraf of correctionele straf iemand bepaalde voorwaarden op te leggen gedurende een vastgelegde periode), het autonoom elektronisch toezicht (een rechter kan sinds 1 mei 2016 rechtstreeks een straf onder elektronisch toezicht opleggen bij een straf van maximum één jaar) en de creatie van nieuwe autonome strafvorderingsmechanismen, zoals de voorafgaande erkenning van schuld of de spijtoptantenregeling. Deze nieuwe maatregelen werden als het ware tussen de bestaande wetgeving ‘geduwd’, waardoor de onderlinge afstemming – ook door nieuwe andere bijzondere wetten – grondig uit balans raakte. Over de spijtoptantenregeling – die een wettelijk kader kreeg via de wet van 22 juli 2018 – is nu al echter veel controverse en discussie over hoe waterdicht die wettelijke omkadering precies is. Jammer genoeg verhinderde de val van de regering Michel I een indiening als ontwerp in het Parlement. Het wetsontwerp is dus blijven steken in lopende zaken, waarbij ik hoop dat het voorbereidend werk niet verloren zal gaan.

Wat zijn volgens u de belangrijkste krijtlijnen van de voorziene hervorming?

BV: “In het nieuwe Wetboek worden alle inbreuken voortaan ingedeeld in acht strafniveaus. Voor criminele straffen op misdaden voorziet de wetgever twee niveaus (meer dan 20 jaar tot en met levenslang) en zes niveaus voor correctionele straffen op wanbedrijven. In Boek II worden de strafbepalingen thematisch gegroepeerd via zeven categorieën van misdrijven. Hierbij gaat het om misdrijven tegen het internationaal humanitair recht, misdrijven tegen personen, misdrijven tegen de openbare veiligheid, valsheden, misdrijven tegen het vermogen, economische misdrijven en misdrijven tegen de Staat. Voor elke categorie bepaalt de wetgever een vork van straffen. Met andere woorden: men bepaalt meteen alle straffen die in een bepaalde categorie van toepassing zijn, inclusief gunsten die wel of niet mogelijk zullen zijn. Het grote voordeel van deze werkwijze – namelijk de opsplitsing in categorieën – is dat het bij de creatie van nieuwe misdrijven meteen duidelijk is wat de volgende stappen zullen zijn.

Concreet zal een rechter – bij de creatie van een nieuw misdrijf, bijvoorbeeld ingegeven door racisme of xenofobie – een probatiestraf of werkstraf op dergelijke manier kunnen invullen dat er een rechtstreekse link ontstaat met de aard van het begane misdrijf. Dit maakt het mogelijk om een straf ‘op maat’ te bepalen die doeltreffender en moderner is. Momenteel heeft een rechter trouwens geen enkele inspraak over de concrete inhoudelijke invulling van werkstraffen of autonome probatiestraffen. Die verantwoordelijkheid ligt momenteel bij de probatiecommissie die toezicht houdt op de uitvoering van de werkstraf. Het is aan justitieassistenten om het werk en de werkplaats van de veroordeelde te bepalen, rekening houdend met het profiel en het gerechtelijk dossier van de persoon in kwestie.

Welke ingrepen zijn volgens u opmerkelijk?

BV: “Omdat een aantal inbreuken verouderd zijn, worden ze opgeheven. Bij sommige inbreuken met een gevangenisstraf van 1 jaar of minder, is een strafrechtelijke afhandeling niet langer nodig en stelt de wetgever een andere (administratief-, tucht- of burgerrechtelijke) afhandeling voor als reactie op het ongewenste gedrag.

Voor andere inbreuken, met een ingrijpende maatschappelijke impact, geldt echter een gevoelige verzwaring van straffen. Ik denk hierbij een ernstige seksuele misdrijven, zoals de aantasting van de seksuele integriteit en verkrachting. In dit laatste geval zien we een een wijziging van 1 maand tot 5 jaar gevangenisstraf (na correctionalisering) naar 5 tot 10 jaar gevangenisstraf (niveau vier). Zien we hier een maatschappelijke tendens naar steeds meer en langere gevangenisstraffen, aangevuld met een individueel en collectief afschrikkend effect van vrijheidsberoving?

Een andere opvallende ingreep is het plan om in het Wetboek van Strafvordering de rol van de onderzoeksrechter aanzienlijk in te perken, zoals reeds het geval is in de ons omringende landen. Concreet zou het OM alle macht naar zich toe trekken (wat in de lijn ligt van recent doorgevoerde wijzigingen, zoals de voorafgaande erkenning van schuld en de spijtoptantenregeling), waarbij er enkel nog een rechter van het onderzoek is die niet actief zelf onderzoeksdaden beveelt, maar slechts toezicht mag houden. Op deze maatregel komt heel wat kritiek, omdat het OM op die manier zowel vervolgende als onderzoekende partij wordt en hierdoor buitensporig veel macht zou krijgen in onder andere voorlopige hechtenisdossiers, huiszoekingen of telefoontaps.”

Vindt u deze laatste ingreep een goede maatregel of eerder een gemiste kans?

BV: “Deze maatregel ligt alleszins in lijn met wat we momenteel overal in Europa zien. Op zich is dit een goede maatregel omwille van de eenvoud en eenduidigheid. Nu moet ik cliënten vaak uitleggen wat het verschil is tussen een opsporingsonderzoek en een gerechtelijk onderzoek. Maar ondanks die eenvoud bepaalt het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dat voor een eerlijk proces en onderzoek een aantal toezichtsmechanismen noodzakelijk blijven, zoals een rechter van onderzoek of een raadkamer of kamer van inbeschuldigingstelling met een beperkte rol.

In het nieuwe systeem wordt het niet meer mogelijk om een zaak aanhangig te maken door het indienen van een klacht. Momenteel heeft een cliënt de keuze: hij kan een klacht neerleggen bij politie, procureur of onderzoeksrechter. Een onderzoeksrechter is verplicht om een onderzoek op te starten, terwijl een procureur een klacht kan seponeren. Ik vind het bijgevolg geen goede evolutie dat – door de rol van de onderzoeksrechter aan banden te leggen – de mogelijkheid verdwijnt dat een neergelegde klacht onderzocht moét worden. Of anders gezegd: is het een goede zaak dat strafvervolging een monopolie wordt van het OM? Hoe zullen eventuele corrigerende maatregelen – zoals toezicht door de onderzoeksgerechten, waaronder de kamers van inbeschuldigingstelling – een impact hebben? Het is momenteel koffiedik kijken hoe deze materie zal evolueren in de toekomst.”

Hoe speelt de huidige politieke impasse op federaal niveau een rol?

BV: “De twee nieuwe wetboeken liggen al klaar sinds 2017. Zonder een daadkrachtige regering en parlement dat knopen kan doorhakken, blijft de hervorming van het strafrecht dode letter. Ik vraag me ook af hoe reeds gestemde wetten (zoals de wet op de strafuitvoering die stelt dat straffen onder de drie jaar effectief uitgevoerd moeten worden) verder ingekleurd zullen worden door de regering De Croo I. Voor sommige politieke partijen horen in deze wet strenge spelregels thuis, terwijl andere partijen een mildere stem laten horen. Positief is wel dat voor de hervorming van het strafrecht heel wat nuttig wetenschappelijk werk verricht is door specialisten uit het veld, zoals onder andere procureurs, rechters, advocaten en professoren. Ik hoop dat deze inspanningen en bijhorende inzichten niet verloren gaan.”

Hoe past de ‘Kaderwet Gerechtskosten in Strafzaken’ binnen de hervorming?

BV: “Deze wet van 23 maart 2019 trad in werking op 1 januari 2020. Ze is niet zozeer relevant voor rechtsonderhorigen, maar wel voor prestatieverleners (zoals bijvoorbeeld tolken of gerechtsdeskundigen) die dagelijks samenwerken met justitie. De voorbije jaren kloegen ze (terecht) steen en been over logge werkingsprocedures en lange betalingstermijnen. Met de ‘Kaderwet Gerechtskosten in Strafzaken’ zet de wetgever een volledig nieuwe structuur in de steigers, met de oprichting van een Centraal Bureau Gerechtskosten en de lancering van arrondissementele bureaus gerechtskosten. Daarnaast wordt ook werk gemaakt van langverwachte nieuwe procedures voor de toekenning, verificatie en betaling van gerechtskosten.

Met deze nieuwe tweeledige structuur – die niet meer afhangt van griffie of parketsecretariaat – komt er binnen elk arrondissementeel bureau enerzijds een taxatiebureau dat de kostenstaten ontvangt, taxeert en doorstuurt aan het vereffeningsbureau, en anderzijds een vereffeningsbureau dat de kostenstaten verifieert en betaalt. Zelf heb ik nog geen evaluatie of ‘Vraag & Antwoord’ in het federale parlement gezien, dus dit is zeker nog work in progress. Zo moeten heel wat elementen van het Gerechtskostenbesluit nog verder gefinetuned worden. In een latere fase zullen ook de tarieven van gerechtskosten trouwens herzien worden.

Als kanttekening wil ik hierbij signaleren dat advocaten slechts zelden focussen op gerechtskosten bij de voorbereiding en behandeling van dossiers. Dit knipperlicht begint echter wel te branden als het OM bij een vordering een veroordeling tot kosten vraagt en die kosten de spuigaten dreigen uit te lopen, zoals bijvoorbeeld bij buitenlandse rogatoire commissies met dure hotelkosten.”

Welke opvallende tendensen merkt u op in rechtspraak strafrecht van het EHRM?

BV: “Klassiekers in deze materie zijn het getuigenverhoor in strafzaken (onder andere na het arrest Schatschaschwili), het recht op bijstand en een eerlijk proces (met de arresten Ibrahim, Simeonovi en Beuze vs. België), het onrechtmatig verkregen bewijs (onder andere na de arresten Kalneniene en Zhang) en minimale vereisten op het vlak van detentie. Bij de invulling ervan in de Belgische rechtspraak hechten rechters – zowel bij eerste aanleg als in beroep – steeds meer belang van het correcte verloop van ondervragingen in strafzaken. Vroeger verwezen rechters vaak naar de rol van onderzoeksrechters die tijdens een onderzoek de nodige vragen konden stellen, waardoor de perceptie van een eerlijk proces als geheel ontstond. Nu zie je in vonnissen en arresten steeds meer aandacht voor een accuratere motivatie, onder invloed van het Europese Schatschaschwili-arrest. In dit arrest rijst de vraag: ‘Is er een gegronde reden waarom we een beklaagde of getuige niet kunnen horen?’. Met andere woorden: zijn er praktische argumenten – bijvoorbeeld als een persoon in het buitenland verblijft – om af te zien van een verhoor? Ik ben benieuwd hoe dit verder ingevuld zal worden. Ik stel vast dat het Hof van Beroep te Antwerpen de EHRM-richtlijnen alleszins stringent opvolgt.

Over de Salduz-wetgeving is al veel inkt gevloeid. Hier valt weinig nieuws over te melden wat de nationale rechtspraak betreft. Via het EHRM zijn er wel enkele verfijningen geweest, maar de laatste aanpassing dateert van 2018. Deze wet wordt niet gewijzigd in het nieuw Strafwetboek. Interessant om te signaleren is wel dat de Belgische wetgever strengere toepassingsnormen hanteert dan Europa: als een verhoor zonder bijstand afgelegd werd en men niet kan aantonen dat er mogelijkheid tot bijstand was, dan wordt dit verhoor als onrechtmatig bewijs beschouwd en dus nietig verklaard.

Wat bij de hervorming van het strafrecht wél wordt aangepakt, is ‘the fruits of the poisonous tree’-doctrine. Deze doctrine verwijst naar een (lange) keten van onderzoekshandelingen die nietig verklaard worden na een als onrechtmatig aangeduide eerste bewijsschakel. In het verleden stelde de rechtspraak dat, als een onderzoeksbewijs onrechtmatig verkregen was, dit bewijs standhield, tenzij de ondervraagde partij kon aantonen dat het recht op een eerlijk proces geschonden was. Door een aanpassing van de Antigoon-doctrine geldt nu het omgekeerde principe: bij een onrechtmatig verkregen bewijs moet dit bewijs onmiddellijk vernietigd worden, tenzij de overheid kan aantonen dat – ondanks het onrechtmatig verkregen bewijs – het recht op een eerlijk proces niet aangetast is. Met andere woorden: de bewijslast komt dus terug bij de overheid, terwijl vroeger een beklaagde zelf moest aantonen dat de overheid fouten had gemaakt.”

Tot slot: hebt u nog een afsluitende boodschap?

BV: “Het strafrecht en het strafprocesrecht zijn belangrijke waardemeters van de rechtsstaat. De wetgever wordt bij de creatie van nieuwe wetten regelmatig teruggefloten door nationale en internationale rechtscolleges. Basisrechten en eerlijke procesvoering staan onder grote druk. Het is de permanente taak van advocaten en magistraten om hiermee kritisch en doortastend om te gaan. Een kluwen aan wetgeving en rechtspraak maakt dat dit een grote uitdaging is. Ik hoop de komende jaren in de wetgeving dan ook ingrijpende wijzigingen te zien die aan die verzuchtingen tegemoet komen, al baart de kennis van het verleden mij hierbij zorgen.”

Auteur: Geert Van Cauwenberge

Meer weten?

Bart Verbelen behandelt dit thema ‘Aansprakelijkheid van rechtspersonen’ in een ON DEMAND webinar. Meer info of inschrijven via https://confocus.be/session/on-demand-webinar-strafrecht-strafrechtelijke-aansprakelijkheid-rechtspersonen/?lang=nl 

Mr. Bart Verbelen
Advocaat, Desdalex