Interview met Liesbeth Franck (advocaat bij Cazimir): huwen en samenwonen na het hervormde huwelijksvermogensrecht: fiscale en burgerrechtelijke gevolgen onder de loep

17 december 2020

Op 1 september 2018 werd het huwelijksvermogensrecht in ons land grondig hervormd. Met deze hervorming wou de wetgever bepaalde knelpunten en problemen wegwerken en gehuwden extra bescherming bieden. Kunnen we spreken van een geslaagde ‘make-over’? We vroegen Liesbeth Franck, advocaat bij Cazimir, om deze complexe materie kritisch door te lichten.

Je presenteert voor Confocus een on demand webinar over de fiscale en burgerrechtelijke gevolgen van verschillende samenlevingsvormen. Welke thema’s behandel je tijdens jouw infosessie?

Liesbeth Franck: “Omdat op 1 september 2018 in ons land een nieuw huwelijksvermogensrecht van kracht werd, samen met een hervorming van het erfrecht en de (Vlaamse) erfbelasting, leek het ons een goed idee om – op basis van de vele cliëntenvragen die we in ons advocatenkantoor krijgen – een webinar te maken met een praktijkgerichte vertaling van de wet- en decreetteksten en toelichtingen. Ik merk in de praktijk dat de vernieuwde regelgeving over samenlevingsvormen bij heel wat mensen nog altijd onvoldoende duidelijk is, of dat men te weinig aandacht besteedt aan de fiscale en burgerrechtelijke impact van een gekozen samenlevingsvorm. Als ‘verzachtende omstandigheid’ geldt wel dat het nieuwe huwelijksvermogensrecht bedolven werd onder de vele andere juridische hervormingen die ex-minister van Justitie Koen Geens de voorbije jaren doorvoerde.

Tijdens dit webinar geef ik niet alleen een opfrissing van de juridische basisprincipes voor huwen, wettelijk samenwonen en feitelijk samenwonen, maar ook meer uitleg over specifieke termen, zoals de verrekening van aanwinsten, billijkheidscorrectie en anticipatieve inbreng, en de mogelijke successieplanning via testament, schenking of huwelijkscontract. Ik sta ook stil bij nieuwigheden op het vlak van het kopen van een woning, en ga ook dieper in op onder andere de bescherming van de gezinswoning en het nut van onder meer een beding van aanwas. Tenslotte besteed ik ruim aandacht aan de fiscale aspecten van de individuele levensverzekeringen in Vlaanderen.”

Wat kun je – als start van dit interview – vertellen over de basisprincipes van huwen en samenwonen?

 LF: “De drie samenlevingsvormen – huwelijk, wettelijk samenwonen en feitelijk samenwonen – hebben elk hun eigen kenmerken en formaliteiten. De redenen om samen te wonen (en niet te huwen) kunnen zeer divers zijn: men wil een relatie zonder teveel wettelijke verplichtingen die eventueel makkelijk te verbreken is, men wil eerst een ‘proefperiode’ inlassen alvorens te huwen of (oudere) partners willen vermijden dat hun nieuwe partner een wettelijk erfrecht krijgt, of willen hun overlevingspensioen niet verliezen als gevolg van de gekozen samenlevingsvorm.

Tussen gehuwde partners is er een juridische band, waarbij hun rechten en plichten voor een groot deel wettelijk geregeld zijn. Gehuwden hebben de keuze uit drie basisstelsels: de algehele gemeenschap van goederen, het wettelijke stelsel en het stelsel van zuivere scheiding van goederen. Uiteraard kan elk stelsel op maat aangepast worden. Voor ongehuwde samenwoners zijn die wettelijke spelregels er niet of minder.

In de praktijk stellen we vast dat veel mensen een foutieve perceptie hebben over hun rechten en plichten met betrekking tot de vermogensrechtelijke aspecten van samenwonen. Men denkt nog steeds dat de bescherming bij huwen en samenwonen gelijkaardig is. Toch is dit niet het geval, en dit kan achteraf ingrijpende gevolgen hebben voor samenwonende partners bij de aankoop van goederen, bijdrage in de kosten, rekeningen en soms zelfs vermenging van hun inkomsten.

Ik geef enkele voorbeelden: als men na de ontbinding van een huwelijk een onderhoudsvordering wenst in te stellen, kan men terugvallen op de wettelijke bepalingen, terwijl dit bij samenwonenden niet zo is. En ook: bij een huwelijk onder gemeenschapsstelsel is, wanneer er in een huis van Partij A bijvoorbeeld een nieuwe keuken geïnstalleerd werd die gefinancierd werd met gemeenschappelijke gelden van Partij A en B, bij scheiding partij A een vergoeding verschuldigd voor de ‘verarming’ van de gemeenschap. Dit is niet zo bij samenwonenden. Het recupereren van eigen gelden, geïnvesteerd in de woning van de partner, blijkt in de praktijk dus niet zo eenvoudig.

Om deze redenen is het opmaken van een samenlevingsovereenkomst meer dan nuttig. Toch zien we dat dit nog te weinig gebeurt, omdat partners onvoldoende vooruit kijken zolang alles goed gaat en/of ervan uitgaan dat er geen (relatie)problemen zullen ontstaan. Feitelijk samenwonenden kunnen dergelijke overeenkomst perfect onderhands opstellen, terwijl wettelijk samenwonenden dit notarieel moeten regelen. In dit contract kunnen beide partners alle nodige aandachtspunten (laten) vermelden: een inventaris van de goederen, een oplijsting van eventuele belangrijke geldstromen die tussen partners plaatsvonden en een regeling hoe deze bij een relatiebreuk vergoed moeten worden, in te stellen onderhoudsvorderingen na het samenwonen, een regeling voor erfenissen van (schoon)ouders, het inbouwen van bepaalde solidariteit tussen de partners via een verrekening van aanwinsten, enzovoort.

Ik pleit er dus voor om werk te maken van een zo gedetailleerd mogelijke samenlevingsovereenkomst, omdat een relatie evolueert doorheen de tijd. Wat vandaag goed is, is dat morgen soms niet meer.”

“In de praktijk merk ik dat samenwonende partners te weinig werk maken van een degelijke samenlevingsovereenkomst.”

 

Waarom is het nuttig om een huwelijkscontract af en toe grondig te screenen en te updaten?

LF: “Bij huwelijkscontracten is het meer dan zinvol om op bepaalde sleutelmomenten in het leven stil te staan bij de inhoud van dit document. Een huwelijkscontract is wellicht het belangrijkste document dat iemand in zijn of haar leven ondertekent. Hoe logisch is het dan om aan dergelijk document geen aandacht meer te besteden? Ik zie vooral slechts een kritische en alerte houding bij mensen die bewust met successieplanning willen starten of die in een scheiding verwikkeld raken.

Bij de start van een huwelijk – bijvoorbeeld rond de leeftijd van 25 à 30 jaar – zijn er vaak nog geen kinderen of is er nog geen groot vermogen opgebouwd, waarbij de notaris advies geeft op basis van dat moment. Maar van zodra het gezin uitgebreid wordt met kinderen, en er langzaam maar zeker aan vermogensopbouw gedaan wordt, moet het contract van onder het stof gehaald worden. Tot onze verbazing merken we bij advies aan cliënten vaak dat zij niet eens ten gronde weten welke bepalingen in hun huwelijkscontract vermeld staan, of – nog erger – dat ze zelfs niet op de hoogte zijn over hun huwelijksstelsel.

Bovendien zijn specifieke clausules in hun huwelijkscontract vaak achterhaald. Een klassieker hierbij is het verblijvingsbeding – in de volksmond beter bekend als de ‘langst leeft, al heeft’-clausule – waarbij de echtgenoten overeenkwamen dat het volledige gemeenschappelijk vermogen, bij een overlijden van een van de echtgenoten, aan de langstlevende partner toekomt. Vroeger was dit een populair beding, omdat de langstlevende echtgenoot toen geen wettelijke bescherming genoot. Vandaag erft hij of zij, wanneer ze kinderen hebben en niets anders bepaald hebben, sowieso het vruchtgebruik op het volledige vermogen, ook wanneer de echtgenoten gehuwd zijn onder een stelsel van zuivere scheiding van goederen. Maar dergelijk verblijvingsbeding is fiscaal zeer duur: bij een eerste overlijden betaalt de langstlevende echtgenoot de volle pot erfbelasting, en ditzelfde vermogen wordt nadien, wanneer deze echtgenoot overlijdt, nogmaals belast bij de kinderen. Het herbekijken van dergelijke dure clausules is dus zeker de moeite waard.”

Welke meerwaarde biedt de nieuwe rechterlijke billijkheidscorrectie in het hervormde huwelijksvermogensrecht?

LF: “In het hervormde huwelijksvermogensrecht kunnen echtgenoten – gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen – opteren voor meer onderlinge solidariteit via die nieuwe rechterlijke billijkheidscorrectie. Dit is een clausule in het huwelijkscontract die als ‘vangnet’ kan dienen voor de echtgenoot die door onvoorziene en ongunstige omstandigheden – bijvoorbeeld een chronische ziekte – zijn of haar beroepsactiviteit drastisch moet afbouwen, met het nodige inkomstenverlies tot gevolg. De andere echtgenoot blijft beroepsactief. Wanneer het huwelijk vele jaren later op de klippen loopt, neemt deze alles wat die gedurende deze jaren heeft verdiend mee, gezien men gehuwd is onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen. Via deze billijkheidscorrectie kan de zieke echtgenoot een vordering instellen tegen de andere echtgenoot om een deel van de verdiende inkomsten (geplafonneerd tot een derde) te ontvangen.

Bij samenwonende partners is dergelijke solidariteitsmaatregel niet voorzien. In tegenstelling tot vroeger wordt samenwonen niet langer alleen maar als een ‘opstapje’ naar een huwelijk beschouwd. Heel wat koppels blijven – al dan niet om principiële redenen – samenwonen, waarbij ze samen onvoldoende overleggen over een mogelijke regeling als een van hen zwaar ziek zou worden. Men zal dus zelf in actie moeten schieten om eveneens een dergelijke billijkheidscorrectie in te bouwen. Ook hier zien we opnieuw het belang van een goede samenlevingsovereenkomst.”

Bestaan er nog andere technieken om de solidariteit bij scheiding van goederen te vergroten?

LF: “Bij huwen is het wettelijk stelsel nog steeds het meest gekozen stelsel. We zien echter wel dat het stelsel scheiding van goederen in opmars is, vooral bij ondernemers die hun beroepsinkomen niet automatisch in de gemeenschap willen zien terechtkomen. Toch willen sommige mensen geen zwart/wit-keuze maken tussen enerzijds een stelsel waar alle beroepsinkomsten volledig gemeenschappelijk zijn en anderzijds een stelsel waar alle vermogen strikt gescheiden is.

Laat me dit illustreren met de volgende casus: een man en vrouw zijn gehuwd onder het stelsel van zuivere scheiding van goederen. De man heeft een goed draaiende eigen onderneming en verkiest dat zijn vrouw niet meer gaat werken. De vrouw oordeelt echter dat ze in een stelsel van zuivere scheiding van goederen zwaar benadeeld wordt, omdat ze op die manier niet de kans zou krijgen om een eigen inkomen en vermogen op te bouwen. De man is bereid om een tegemoetkoming te doen, waarbij hij voorstelt om bepaalde goederen in te brengen in een zogenaamde ‘TIGV’, een toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen. Concreet worden in casu de gezinswoning (weliswaar volledig eigendom van de man) en een specifieke spaarrekening ingebracht. Er wordt geen ontbindende voorwaarde van echtscheiding voorzien, met als gevolg dat de vrouw de zekerheid en gemoedsrust krijgt dat ze bij een eventuele scheiding aanspraak kan maken op de helft van deze gemeenschap.

De hervorming van het huwelijksvermogensrecht maakt het speelveld voor mogelijke solidariteit bij scheiding van goederen een pak ruimer. Partners kunnen nog altijd kiezen voor een zuivere scheiding van goederen, maar ze kunnen dus ook goederen inbrengen in een TIGV of het nieuwe beding van verrekening van aanwinsten opnemen in hun huwelijkscontract. Hierdoor kan men dus de nodige correcties op het vlak van ‘scheefgegroeide’ inkomens bij gehuwde partners inlassen: op het einde van het huwelijk kijkt de wetgever naar wat elke partner verdiende, waarbij de minstverdienende echtgenoot een schuldvordering kan instellen op de ‘rijkere’ echtgenoot. Deze verrekening kan zeer ver gaan, want alle ‘aanwinsten (dus alles wat iemand tijdens het huwelijk verwierf, los van een erfenis of schenking) worden in principe verrekend. Ook hier is evenwel maatwerk mogelijk.

Een belangrijk aandachtspunt hierbij is echter de spreidstand tussen het federale en regionale beleid: terwijl het huwelijksvermogensrecht federale materie is, wordt de fiscale afrekening (de erfbelasting) regionaal aangestuurd. En wat zegt Vlaanderen over de verrekening van aanwinsten? Die vordering kan fiscaal niet meer afgetrokken worden als passief in deze nalatenschap, waardoor de erfgenamen een zware belastingafrekening voorgeschoteld krijgen. Door dit obstakel voorspel ik dat het nieuwe beding van verrekening van aanwinsten dode letter zal blijven. Afwachten wat de wetgever nog in petto heeft…”

“Dankzij de toepassing van de nieuwe rechterlijke billijkheidscorrectie kunnen echtgenoten een stukje extra onderlinge solidariteit inbouwen.”

Wat zijn de voordelen van de verklaring van ‘anticipatieve inbreng’?

LF: “In het nieuwe huwelijksvermogensrecht zien we ook de toepassing van de anticipatieve inbreng. Met deze techniek kunnen partners – die vóór het aangaan van een huwelijk samen een woning aankopen waarbij ze elk exclusief en ten belope van gelijke delen (dus 50/50) volle eigenaar zijn – in de aankoopakte bepalen dat het pand bij een huwelijk automatisch tot het gemeenschappelijk vermogen zal behoren. Het voordeel van deze nieuwe regeling is dat men een tweede notarisbezoek vermijdt, omdat het in onverdeeldheid aangekochte pand dan bij een later huwelijk niet meer expliciet moet ingebracht worden in de huwelijksgemeenschap, en dus onnodige kosten vermijdt.

Bij dat laatste element wil ik echter een kanttekening maken: het is en blijft altijd nuttig om vóór het aangaan van een huwelijk toch bij een notaris of een adviseur langs te gaan, zodat beide partners zich voldoende kunnen informeren over de voor- en nadelen van de wettelijke spelregels. Of anders gezegd: ik vrees dat de anticipatieve inbrengregeling mensen enigszins ‘gemakzuchtig’ kan maken, waardoor ze mogelijks onvoldoende geïnformeerd zullen zijn over de diverse gevolgen van te huwen zonder huwelijkscontract.”

Welke oplossing voorziet het nieuwe huwelijksvermogensrecht voor de verdeling van goederen bij een echtscheiding?

LF: “De hervormde wetgeving biedt nieuwe opportuniteiten voor gehuwden binnen het wettelijk stelsel, waar ik regelmatig discussies zie over de vraag wanneer een goed eigen of gemeenschappelijk is. Ik verwijs hierbij naar recente rechtspraak over groepsverzekeringen, al heeft de wetgever zich jammer genoeg niet uitgesproken over dit specifieke thema dat een onderdeel moest worden van de langverwachte grote pensioenhervorming.

Een klassiek voorbeeld in dit verband is de aankoop van een beroepsgoed (bijvoorbeeld een tandartsstoel) tijdens een huwelijk onder het wettelijk stelsel. De kans is zeer reëel dat deze met gemeenschappelijke gelden wordt aangekocht. Vóór de hervorming van de wetgeving werd dit goed gekwalificeerd als een eigen goed van de tandarts, maar moest deze bij echtscheiding een vergoeding betalen aan de gemeenschap. Dit was echter niet steeds rechtvaardig, omdat het Burgerlijk Wetboek duidelijk stelt dat men minstens de verarming van de gemeenschap moet vergoeden, ook al was het goed vele jaren later in waarde gedaald.

In het wettelijk stelsel voorziet het nieuwe huwelijksvermogensrecht hiervoor een oplossing die niet alleen voor beroepsgoederen geldt, maar ook voor schade en arbeidsongevallenvergoedingen, aandelen, cliënteel, individuele levensverzekeringen,… De wetgever maakt namelijk een onderscheid tussen de elementen ‘titre’ en ‘finance’, wat dus neerkomt op een onderscheid tussen wie recht heeft (‘titre) op een bepaald goed versus de vermogenswaarde of tegenwaarde (‘finance’) van goederen die vanaf dag één in de gemeenschap zitten. Als gevolg hiervan kan een tandarts bij een echtscheiding zijn of haar beroepsgoederen meenemen, waarbij tegelijk de tegenwaarde van dat moment toebehoort aan de gemeenschap, en aldus verdeeld zal moeten worden tussen beide partners. Deze nieuwe regeling is alleszins een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de vroegere juridische regels.”

Hoe hebben de nieuwe spelregels in het huwelijksvermogensrecht een impact op het erfrecht?

LF: “De nieuwe regels rond het huwelijksvermogensrecht hebben ook een impact op de positie van de langstlevende echtgenoot in het erfrecht.

Bij een huwelijk onder scheiding van goederen waarbij men bij een overlijden enkel een echtgenoot en een verre oom of tante nalaat, leidde dit vóór 1 september 2018 tot de merkwaardige setting dat bij overlijden het vermogen in vruchtgebruik naar de langstlevende echtgenoot en in blote eigendom naar de oom of tante (die men soms nauwelijks kende) ging. Die vreemde logica werd na 1 september 2018 bijgestuurd, waarbij erfgenamen in de vierde orde – dus verdere familieleden, zoals ooms, tantes en hun nakomelingen – niet meer automatisch erven, maar het volledige vermogen bij het overlijden in volle eigendom naar de langstlevende echtgenoot gaat. Let wel: die aangepaste regeling geldt slechts wanneer men een echtgenoot en enkel erfgenamen in de vierde orde nalaat! Uiteraard kan men via testament nog steeds afwijken van dit wettelijk erfrecht.

Of stel een andere situatie voor, met enkel de echtgenoot en de ouders als potentiële erfgenamen. Op eigen goederen van de overleden echtgenoot verkrijgt (bij een overlijden) de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik op het nagelaten eigen vermogen, en gaat de blote eigendom naar de ouders, broers en/of zussen. Gemeenschappelijk vermogen gaat daarentegen volledig naar de langstlevende echtgenoot, omdat dit vermogen samen opgebouwd werd met de overleden partner.

Bij een stelsel van scheiding van goederen is er echter geen gemeenschappelijk vermogen aanwezig. Wanneer men samen goederen aankoopt, zijn dit onverdeeldheden. Vóór het nieuwe huwelijksvermogensrecht stelde de wetgever dat bij het overlijden van partner A het vruchtgebruik op zijn/haar aandeel in de onverdeeldheid naar partner B ging en de blote eigendom naar de ouders, broers en/of zussen. Vandaag wordt die onverdeeldheid inzake het erfrecht gelijk behandeld als een gemeenschappelijk vermogen, waardoor ouders, broers en/of zussen geen blote eigendom meer erven en de langstlevende echtgenoot dus ook hier de volle eigendom zal verkrijgen.”

“De nieuwe spelregels in het hervormde huwelijksvermogensrecht hebben een impact op de positie van de langstlevende echtgenoot in het erfrecht.”

Welke issues komen in beeld wat de (gezamenlijke) aankoop van een woning betreft?

LF: “Tijdens dit Confocus-webinar besteed ik ook ruim aandacht aan wettelijke nieuwigheden op het vlak van de gezamenlijke aankoop (en bijhorende leningen) van een woning.

Bij de Vlaamse woonbonus – die eind 2019 uitdoofde – is van belang dat gehuwden en wettelijk samenwonenden een gezamenlijke belastingaanslag hebben en dus elk van de woonbonus kunnen genieten, wanneer zij samen een lening zijn aangegaan waarvoor beiden recht hebben op de geïntegreerde woonbonus. Zij kunnen, binnen bepaalde grenzen, de lasten vrij verdelen, voor zover zij samen eigenaar zijn van de woning en dit ongeacht ieders eigendomsaandeel.

Feitelijk samenwonenden ontvingen echter elk een aparte aanslag en konden dus enkel het deel inbrengen dat ze effectief zelf persoonlijk in de lening hadden.

In het webinar focus ik ook op de juridische krijtlijnen wat de bescherming van de gezinswoning betreft. Als men in een huwelijk een gezinswoning vestigt in een huis dat voor de volle 100 procent eigendom is van echtgenoot A, dan kan hij of zij dit pand niet meer verkopen zonder de handtekening van echtgenoot B. Deze voorwaarde geldt ook bij wettelijk samenwonenden, maar hier moet ik meteen de nodige nuance aanbrengen: als de andere partner weigert om de verkoop mee te ondertekenen, dan kan men ervan uitgaan dat de relatie zwaar onder druk staat, waarna de wettelijke samenwoning eenvoudigweg stopgezet kan worden door het afleggen van een eenzijdige verklaring bij de bevoegde gemeente- of stadsdienst. En wat met feitelijk samenwonenden? Zij genieten  geen enkele bescherming wat de gezinswoning betreft.

Bovendien genieten enkel gehuwden een bescherming in het erfrecht, aangezien echtgenoten reservataire erfgenamen zijn en deze onder meer niet kunnen onterfd worden voor het vruchtgebruik op de gezinswoning en de huisraad (behoudens voor nieuw-samengestelde gezinnen die huwen met een valkeniersclausule).”

Welke oplossing hebben samenwonende partners om dit gebrek aan bescherming aan te pakken?

LF: “Samenwonende partners kunnen het gebrek aan bescherming van de gezinswoning counteren door een beding van aanwas af te sluiten. In de notariële praktijk zien we dat oudere notarissen nog vaak de term ‘tontine’ gebruiken. Met deze techniek creëren partners als kopers van een onroerend goed in feite een soort kanscontract, waarbij het aandeel van de overleden partner van rechtswege door de langstlevende partner verkregen wordt. Een tontine is van oorsprong een driepartijencontract, met een verkoper en twee kopers. Een beding van aanwas heeft dezelfde impact, maar is juridisch eenvoudiger omdat dit louter een overeenkomst is tussen de partners.

Een beding van aanwas is vrij populair bij samenwonende partners, omdat zij niet automatisch van elkaar erven (feitelijk samenwonenden) of enkel het vruchtgebruik krijgen op de gezinswoning en de huisraad (wettelijk samenwonenden) ingeval van overlijden. Bovendien is een wettelijk samenwonende partner geen reservataire erfgenaam en kan dit erfrecht dus ontnomen worden via testament.

Bij een gelijkaardige levensverwachting tussen partners en de inbreng van een gelijkwaardig vermogen verwerft de langstlevende partner via het beding van aanwas het volledige pand. Dit is echter onderhevig aan registratierechten (op de helft).

Als extra voordeel geldt trouwens dat deze overeenkomst niet eenzijdig gewijzigd kan worden via een testament, wat nog extra zekerheid en gemoedsrust biedt. Een beding van aanwas wordt aldus ook vaak als extra beveiligingsoptie ingebouwd, naast de opmaak van een testament. De reden? Via een testament kunnen samenwonende partners de gezinswoning aan elkaar laten toekomen, en is een gezinswoning vrijgesteld van erfbelasting tussen echtgenoten, wettelijk samenwonenden en feitelijk samenwonenden na drie jaar samenleven. Gezien het feit dat elk van de partners zijn/haar testament te allen tijde eenzijdig kan herroepen zonder medeweten van de andere partner, kunnen de partners hun afspraken als het ware ‘betonneren’ via het (optioneel) aanwasbeding.

Het beding van aanwas kan echter ook tussen echtgenoten gesloten worden. Essentieel is ook hier dat het beding niet geherkwalificeerd kan worden in een schenking. Intussen heeft de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL) een duidelijk standpunt ingenomen dat een beding van aanwas niet zal worden geherkwalificeerd in een schenking, met een gelijkaardige levensverwachting en gelijkwaardige inbreng tussen echtgenoten als cruciale voorwaarden. In 2018 bepaalde de Vlaamse Belastingdienst dat deze twee voorwaarden apart moeten gerespecteerd worden en een verschil in leeftijd niet kan gecompenseerd worden door minder of meer in het kanscontract in te brengen.

Hartelijk dank voor dit gesprek.

LF: “Graag gedaan!”

Meer weten?

Mr Liesbeth Franck presenteert het on demand webinar ‘Nieuwe samenlevingsvormen: diverse fiscale en burgerrechtelijke gevolgen van de gekozen samenlevingsvorm’. Tijdens dit webinar krijgt u een helder overzicht van de basisprincipes en een antwoord op de meestgestelde vragen over deze complexe materie. 
Programma en inschrijven

Daarnaast presenteert Liesbeth ook het on demand webinar ‘Erfbelasting en VLABEL: de recente standpunten en beslissingen’.
Programma en inschrijven

Mr. Liesbeth FRANCK
Advocaat Cazimir